Wat is hyperinflatie? En moeten wij in Nederland daar bang voor zijn?
Het inflatiecijfer voor Nederland in augustus kwam volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) uit op 12,0% ten opzichte van augustus 2021, een ongekend hoog percentage. Maar het zogenaamd geharmoniseerde HIPC-prijsindexcijfer voor Nederland dat de Europese Commissie publiceert, maandelijks meestal enkele dagen voor het CBS-cijfer, kwam zelfs uit op 13,6%. De manier waarop het consumentenprijsindexcijfer wordt berekend, maakt nogal uit. Bijvoorbeeld hoe de woonlasten worden meegenomen. Ook doet het CBS alsof iedere Nederlander een variabel energiecontract heeft, geen zonnepanelen op het dak en een auto voor de deur. Maar goed, als indicator voor de gemiddelde stijging van het prijspeil dat op het budget van de consument drukt, is het CBS-cijfer toch algemeen aanvaard.
Het gaat in deze column niet over de juiste waarde van het inflatiecijfer, maar meer over de snelle toename en de vraag of dit nóg veel sneller kan. Of preciezer: kunnen wij in een situatie van hyperinflatie terechtkomen?
Wat is hyperinflatie? Een mogelijke definitie is: de geldontwaarding kan niet meer in de hand worden gehouden en de inflatie is meer dan 50% per maand. De bekendste voorbeelden zijn de hyperinflaties van 1923 in de Weimarrepubliek, van 1994 in Joegoslavië en van 2008 in Zimbabwe. In Duitsland stegen de prijzen zo snel dat bij de bestelling een kop koffie 5000 mark kostte, maar tegen de tijd dat er moest worden afgerekend de prijs alweer op 8000 mark lag. Er moesten steeds meer bankbiljetten met grotere nominaties worden gedrukt, op het eind met 1000 miljard mark. Het geld was niets meer waard, materiële goederen wel. Het kon gebeuren dat een kruiwagen vol bankbiljetten werd gestolen, maar dat de dief de waardeloze biljetten achterliet.
De inflatie begon echt goed op te lopen toen in januari 1923 Franse en Belgische troepen het Roergebied binnentrokken om de herstelbetalingen van het Verdrag van Versailles af te dwingen. De Weimar-regering riep op tot passief verzet bij de mijnwerkers en de ambtenaren en besloot de gemiste lonen te compenseren … De Duitse begroting kon slechts een fractie van de
miljoenenuitgaven hiervoor uit de belastinginkomsten dekken. Het enorme tekort werd gedekt door bankbiljetten bij te drukken, extreme geldschepping.
Het inflatiecijfer steeg eerst boven de 1000%, toen boven de miljoen procent en in november 1923 tot 4000 miljard procent. In zo’n geval is koopkrachtreparatie niet aan de orde. Toen later in 1924 de inflatie in Duitsland was gestabiliseerd, bedroeg het reële loon van een arbeider de helft van het loon van voor de oorlog in 1913.
De Duitse hyperinflatie kent een lange aanloopperiode. In de oorlogstijd 1914-1918 begonnen de prijzen al op te lopen. Te hoge overheidsuitgaven die monetair werden gefinancierd, lagen daaraan ten grondslag. Ook in Joegoslavië speelde de oorlog een belangrijke rol.
De situatie in Europa en Nederland van nu is anders van karakter. Weliswaar is er een oorlog in de Oekraïne aan de gang, maar deze treft primair de aanbodkant van de economie. Door de praktische stop van de Russische gastoevoer naar Europa zijn de energieprijzen enorm gestegen, een belangrijke component van de consumentenprijsindex. Door de lockdowns in China en andere verstoringen van de toeleveringsketen – havencongesties en blokkering van het Suezkanaal – waren de prijzen toch al flink opgelopen.
Werknemers en vakbonden hebben in de gaten gekregen dat de koopkracht van de lonen wordt uitgehold en beginnen looneisen te stellen. De zgn. tweede ronde-effecten gaan spelen. Een loon-prijsspiraal dreigt. Door de verzwakte eurokoers stijgen de invoerprijzen. Met een verkeerd beleid kan dit haasje overspel steeds verder gaan en uiteindelijk tot hyperinflatie leiden.
Het eerste aangrijpingspunt ligt in het rentebeleid van de monetaire autoriteiten. Wereldwijd worden de officiële beleidsrentes verhoogd, ook door de Europese Centrale Bank (ECB). Hogere rentes drukken in eerste instantie vooral de investeringen van het bedrijfsleven, maar ook de bouw en aankoop van huizen door consumenten. Het lijkt een kwestie van tijd voordat de huizenprijzen gaan dalen. De totale vraag in de economie zal (moeten) gaan afnemen.
Hoever moet de rente stijgen? Theoretisch zou je verwachten tot boven het inflatieniveau, dus minimaal een procent of 14.
Dit lijkt niet te gaan gebeuren. De ECB gaat ervan uit dat de op handen zijnde recessie een dempend effect heeft op de inflatie. De eerdere schokken van de energieprijs (februari 2022) lopen na een jaar uit het jaar-op-jaarinflatiecijfer. Een krachtdadig optreden van de centrale banken heeft vooral tot doel de inflatieverwachtingen van het publiek te breken.
De Europese en de Nederlandse overheden proberen ondertussen de pijn te verzachten, vooral voor de laagste inkomens. Iedereen compenseren kan niet, het begrotingsbeleid wordt vooral een kwestie van herverdelen. Immers macro-economisch gezien moet Europa veel meer voor zijn energierekening betalen aan energieleveranciers als Saudi Arabië en andere OPEC-landen, Rusland, Noorwegen, enzovoort. Schattingen variëren van $ 100 tot 200 miljard, het bedrag dat wij armer worden. Meer geld bijdrukken heeft dus geen zin. Wij zullen de energierekening moeten betalen.
Deze conclusie lijkt ook in de eurozone te worden aanvaard: de ECB zal net als de Amerikaanse centrale bank (Fed) prioriteit geven aan het bestrijden van de prijsstijgingen, ook al kan dat tot een recessie leiden. De individuele Europese lidstaten kunnen de pijn voor hun burgers wat verzachten door tijdelijk (nog) meer uit te geven door meer te lenen, lees: door op de pof te leven. N.B. Dit gaat dus weer tegen het ECB-beleid in.
In Nederland richt de focus zich op de laagste inkomens, die moeten worden gecompenseerd voor de hogere energiekosten. Dit wordt gefinancierd door deels meer te lenen en deels door hogere belastingen voor bedrijfsleven en hogere inkomens en vermogens.
Al met al lijkt het er niet op dat in Europa of in Nederland de weg naar hyperinflatie is ingeslagen.
P.S. Een interessant ‘experiment’ vindt plaats in Turkije. Dit land heeft een gewone markteconomie, waar vraag en aanbod de marktprijs bepalen. Ook hier geldt dat de rente de prijs van het geld is. Bij een inflatie van 80% en stijgende ligt het voor de hand, net als elders in de wereld, om ter bestrijding de rente flink te verhogen. President Erdogan hangt echter de theorie aan dat hogere rentes de inflatie verergeren. Dit bevat in zoverre een kern van waarheid dat voor de meeste ondernemingen de rentekosten een deel van hun totale bedrijfskosten zijn. Erdogan stuurt centrale bankgouverneurs die de rente willen verhogen de deur uit. Op zijn aandringen is de beleidsrente onlangs verlaagd met 1% tot 11%. Hierdoor zakt de koers van de Turkse lira steeds verder weg.
De president denkt het onvermijdelijke – een forse recessie – te kunnen uitstellen tot na de verkiezingen van medio volgend jaar. Ondertussen worden wat pleisters op de economische wonden geplakt. Het is de vraag of het land niet al voor de verkiezingen in een toestand van hyperinflatie zal belanden.
Franke Burink,
oktober 2022